Als er één moment de geschiedenis van Vlaanderen heeft gekleurd, dan is het wel de Guldensporenslag. De succesvolle apotheose van het volksverzet tegen de Franse bezetter. Sinds 1973 is 11 juli in Vlaanderen dan ook een officiële feestdag. Reden te meer voor een kleine geschiedenisles.
In de vroege middeleeuwen was Vlaanderen een graafschap. Gene gewone ook. Als enige gewest van de latere Nederlanden maakte het namelijk deel uit van Frankrijk, West-Francië om precies te zijn. Ondanks de feodale band voerde het echter een onafhankelijke koers. Ja, het onafhankelijkheidsgevoel zat er toen al flink in.
Dus toen Frankrijk aan het eind van de dertiende eeuw steeds meer grip probeerde te krijgen op binnenlandse stadsbesturen, was dat ook tegen het zere been van de toenmalige graaf Gwijde van Dampierre. De relatie met de zuiderburen kreeg een volgende knauw toen Dampierre in 1297 in de oorlog tussen Engeland en Frankrijk partij koos voor eerstgenoemde en de feodale band opzegde. Een gevaarlijk maar economisch gemotiveerd kansspel: de Engelsen dreigden namelijk de wolhandel te verplaatsen van Brugge naar Dordrecht.
Twee jaar later, nadat Frankrijk en Engeland de vrede bezegelden in het Verdrag van Montreuil, kwam Vlaanderen opeens geïsoleerd te zitten. De Franse koning Filips IV zag zijn kans schoon om Vlaanderen te bezetten en in zijn geheel toe te voegen aan zijn koninkrijk.
De Franse bezetting leidde in Vlaamse steden tot de nodige onlusten. Ook tussen bevolkingsgroepen onderling: de rijkere Fransgezinde Vlamingen hoefden namelijk geen belasting te betalen, terwijl arme boeren en ambachtslieden wel moesten aftikken. Laatstgenoemden wilden dan ook liever onafhankelijk blijven en waren de Fransen liever kwijt dan rijk.
Het waren ook deze lieden die in de nacht van 18 mei verantwoordelijk waren voor de Brugse Metten, waarin opstandelingen de troepenmacht van de Franse edelman Jacques de Châtillon in hun slaap een kopje kleiner maakten. Het bleek de opmaat voor een Vlaams bevrijdingsoffensief.
Hierop stuurde de Franse koning een leger, onder leiding van zijn beste krijgsheer Robert II van Artesië, naar Vlaanderen. Ook de opstandelingen hadden zich inmiddels verzameld en de twee legermachten ontmoetten elkaar bij Kortrijk. Twee dagen lang bestormden de Fransen de Vlaamse stad, maar zonder succes. Duidelijk werd toen dat een gevecht in het open veld onvermijdelijk was.
In de middag van 11 juli vond, na wat ‘inleidende beschietingen’, de onvermijdelijke veldslag plaats. Het tweeduizend man sterke Franse ridderleger rukte snel op, maar wist geen bres te slaan in de Vlaamse verdedigingslinie van boeren en vrije ambachtslieden. Franse aanvallen werden tactisch opgevangen door een muur van in de grond gestoken pieken en rake klappen met de goedendag, een dikke knots met stalen punt.
Robert II van Artesië leek uiteindelijk met zijn reserveleger wel succes te boeken, maar door tussenkomst van Jan III van Renesse werd ook deze aanval afgeslagen, waarna Van Artesië door lekenbroeder Willem van Saeftinghe van zijn paard werd geslagen en met een goedendag gedood. De Vlamingen wonnen en namen geen gevangenen. Wel verzamelden ze ongeveer vijfhonderd gulden riddersporen, waardoor de veldslag te boek staat als Guldensporenslag!